Ives Ensemble: Blik op slagwerk
20 januari 2006, Kleine Zaal, Concertgebouw, Amsterdam
Componisten/uitvoerenden: André Jolivet | Charles Ives | Gerald Barry | John Cage | Karlheinz Stockhausen | Morton Feldman
Opnametechniek: Sabrina ter Horst
Een stevig programma met veel grote namen.
Het Ives Ensemble is voor geen kleintje vervaard. Dat weten liefhebbers van Nieuwe Muziek natuurlijk allang. Marathonconcerten, horrorpartituren, grote premières, het is ze allemaal wel toevertrouwd.
Toch is dit programma wel iets om speciaal naar uit te kijken. Het Ives Ensemle richt zich voor de gelegenheid op slagwerkpartituren, en schuwt daarbij de bigshots niet. Werken die vaak op de plank blijven liggen omdat ze voor praktische problemen zorgen, komen hier toch voorbij. Zo opent het stuk meteen al met Refrain van Stockhausen. Slagwerkers zetten het vaak op hun conservatorium-examen, maar daarbuiten hoor je het minder. De toevalsfactor – de slagwerker heeft een schijf met muziek voor zich, met daaroverheen een draaibare band, eveneens met noten bedrukt, die op een willekeurige plek moet blijven liggen – maakt het werk onberekenbaar en moeilijk te herkennen. Daar helpt alleen vaker luisteren tegen, en met die gedachte wordt het hier uitgevoerd.
Als we het over toevalsmuziek hebben, denken we al gauw aan John Cage. Zijn Ryoanji voor blazers, slagwerk en contrabas wordt zelden uitgevoerd en dat is eigenlijk jammer. Cage werd voor dit stuk geïnspireerd door een Japanse tuin waarin vijftien zorgvuldig geplaatste stenen de hoofdzaak vormden. Elke steen bepaalde door zijn vorm de inhoud van een deel. Zodoende zit er een element van toeval in de compositie maar niet in de uitvoering.
Ook een vermelding op zich verdient de Rhapsodie à sept van André Jolivet. Jolivet (1905-1974) was geen kind van zijn tijd. Waar andere Fransen componisten van zijn generatie massaal neoklassiek gingen componeren, hield hij de blik naar voren. Al ruim voor de oorlog was hij een van de weinige Fransen met interesse in atonale muziek. Sterker nog: hij pakte dat behoorlijk radicaal aan. Na de oorlog vond hij aansluiting bij generatiegenoot Olivier Messiaen. Zo kregen zijn composities vorm en richting, wat er voordien een beetje aan ontbroken had. Deze richting kunnen we nu gaan ontdekken in de Rhapsodie uit 1957.