Carmen Souza komt uit Portugal, maar heeft haar wortels in Kaapverdië liggen. De muziek en haar teksten maken dat onmiddellijk duidelijk.
De Kaapverdische Eilanden waren onbewoond toen de Portugezen ze in de vijftiende eeuw ontdekten. Na de invoering van de slavernij werd deze archipel onmiddellijk met plantages bebouwd. Brazilië werd vanuit deze archipel gekoloniseerd en ook op Aruba en Curaçao hebben veel mensen een band met de eilandengroep.
Kaapverdië ligt niet alleen geografisch, maar ook cultureel tussen Europa, Afrika en Amerika in. De Portugezen verboden hun slaven trommels te gebruiken – in West-Afrika worden soms boodschappen met trommels gecodeerd en de slavenhouders waren bang voor een opstand – maar als het zachtjes aan ging, mochten ze hun muziek houden. Naarmate de eeuwen verstreken, kwam de Europese muziek steeds meer naar de eilanden toe. Sinds de onafhankelijkheid kiezen de Kaapverdianen zelf welk punt ze innemen tussen Afrika en Portugal. Sommigen maken fado, anderen wilde Afrobeat, velen liever iets ertussenin.
Carmen Souza (1981) en Theo Pascal houden het bij jazz. Lichte jazz, want de traditionele muziek van de eilanden overschreeuwt zichzelf niet. De liedjes zijn meestal in het Creools, de taal die de Kaapverdianen zit als een gemakkelijke outfit tegenover het stijve en formele Portugees. Voor Souza is het een bewuste keuze. In Lissabon spreekt ze het niet meer zo vaak en hier wil ze echt wel mee zeggen: hier ben ik, dit zijn mijn wortels. Maar haar mooie, licht verteerbare muziek is geen moeilijk verstaanbare taal.