Componisten/uitvoerenden: Dmitri Sjostakovitsj | György Ligeti | Jan Boerman | Peter Schat
De jaren zeventig zijn in de Nieuwe Muziek een kantelpunt. Componisten vragen zich steeds meer af of ze nog wel zo dringend op zoek moeten naar vernieuwing.
Peter Schat valt in de jaren zeventig van zijn geloof. Jarenlang was hij communist, en bovendien ervan overtuigd dat linkse muziek uitdagende muziek moest zijn. Aan het einde van dit decennium was hij op beide overtuigingen teruggekomen. Ten tijde van Canto general was hij nog niet zover.
György Ligeti ging in de jaren zeventig zijn derde leven als componist in. Na een vroege periode als folklorist en een middenperiode als avantgardist met abstracte klankvlakken keerde hij in zijn laatste periode terug naar de traditie, terug ook naar de Hongaarse invloeden. Op dat moment had hij zijn plaats in de muziektraditie al dubbel en dwars verdiend; Ligeti hoefde niets meer te bewijzen. Maar kijk: de werken uit zijn laatste periode zijn zo goed dat ze repertoire hebben gehouden. In Hungarian rock combineert hij de onregelmatige balkanritmes met de syncopen van de Afro-Amerikaanse muziek. En dat alles te spelen op een klavecimbel. Postmoderner wordt het niet, en toch klinkt het als een eenheid met zijn eigen, ijzeren logica.
Dmitri Sjostakovitsj schrijft in 1975 zijn Altvioolsonate opus 147. Het is zijn allerlaatste werk. In het westen genegeerd als ‘marionet van het regime’, in het Oostblok vereerd als monument, maar wel een versteend monument. In de jaren tachtig zal zijn naam weer tot leven komen. Dat vindt zijn weerslag in deze concertreeks, waarin ettelijke van zijn werken geklonken hebben, en waarin hij nu nog één keer meespreekt.