De zondeval was over de wereld gekomen, en nu gingen de mensen elkaar ook nog te lijf. Het verhaal van Kaïn en Abel werd een geliefd thema in de religieuze kunst.
Toen rond 1600 in Florence de opera ontstond, verspreidde het genre zich al gauw over heel Italië. Het idee (een vergissing, weten we nu) was namelijk dat het klassieke drama geheel gezongen werd, en dat wilde men buiten Toscane ook wel proberen. In Rome stuitte dat op problemen, want seculier theater was taboe in de pauselijke staat. Stichtelijke spelen mochten wel. Zo ontstond het oratorium, een opera voor en door de kerk.
Leonardo Leo (1694-1744) leefde niet in Rome maar in Apulië, waar opera wel mocht. Hij schreef dan ook tientallen opera’s, die vaak genoeg werden uitgevoerd. Maar er was ook kritiek. Zijn opera’s waren een beetje stijfjes, niet zo dramatisch. In de kerkmuziek kwam zijn statige stijl beter tot zijn recht. Het oratorium is dan ook precies de goede vorm voor hem: net zoiets als een opera, maar dan met minder actie en meer vertelling.
Het verhaal van Kaïn die zijn broer Abel doodt is oeroud, maar beleefde in de Vroegmoderne Tijd een flinke opleving. Het heeft drama en zeggingskracht, en het doet zijn werk als les in normen en waarden. Ettelijke schilderijen en dichtwerken werden eraan gewijd, vooral in de katholieke landen. De muziek kon daarbij niet achterblijven. Zo biedt La Morte di Abele het drama van een opera, maar wel met een les voor de luisteraar.