De beste Nederlandse componist van zijn tijd verdient meer van onze aandacht.
Matthijs Vermeulen was een omstreden figuur. Als recensent hakte hij in op alles wat conservatief en ouderwets was aan het Nederlandse muziekleven. Hij werd het Concertgebouw uitgezet, hij haalde zich bijna rechtszaken op de hals en als iemand die hij niet mocht een concert gaf, had hij zijn oordeel bij voorbaat al klaar.
Als componist was Vermeulen al even compromisloos: hij sprong vrijwel onmiddellijk op de trein van de atonaliteit en liet zelfs de vorm in zijn werk alras los. Een golf van onbegrip was het gevolg. Vermeulen, niet vrij van zelfmedelijden, weet het aan Hollandse bekrompenheid en emigreerde naar Parijs. Helaas voor hem was daar het neoclassicisme in de mode, een stijl die evenveel lijkt op Vermeulen als een zeebaars op een neushoorn. Tot ver na de oorlog zou zijn muziek vrijwel ongehoord blijven.
Nog altijd zijn kenners het niet eens over Vermeulens muziek. Sommigen vinden hem inderdaad een onbegrepen genie, of op zijn minst de beste Nederlandse componist die we in de vorige eeuw gehad hebben. Anderen vinden hem een knoeier, die beter wat meer zorg aan de vorm had kunnen besteden in plaats van alles op intuïtie te gooien. Over één ding zijn ze het wel eens: origineler dan Vermeulen wordt het niet.
In dit stuk horen we drie kamermuziekwerken van deze grote eenling. We beginnen met zijn strijktrio, een delicate muziekvorm die vaak goed is voor ongekende subtiliteit. Ook de vioolsonate en de cellosonate dragen de erfenis van de negentiende eeuw. Kunnen deze genres in de nieuwe stijl net zo delicaat en subtiel klinken als ze bij Brahms en Beethoven deden?