Wie denkt dat avant-gardemuziek pas na 1900 ontstond, heeft het mis. Ook in de veertiende eeuw konden ze er wat van.
Naarmate de middeleeuwse meerstemmige muziek volwassen werd, wilden componisten wel wat nieuwe mogelijkheden verkennen. Zeker in Parijs, toen ook al het centrum van alles wat artistiek was, wilden componisten uit de bestaande kaders breken. Nieuwe ritmes, waarschijnlijk afkomstig uit de volksmuziek, werden met de oude polyfonie gecombineerd tot de ars nova. Tegen het eind van deze eeuw was ook de ars nova voor veel componisten niet meer radicaal genoeg. Steeds complexere ritmes, en soms ook verregaande chromatiek (musica ficta, zoals dat toen genoemd werd) zorgden voor een kunst die alleen voor ingewijden goed te genieten was, het maniërisme of ars subtilior.
Deze stijl heeft het niet heel lang uitgehouden. Tegen 1400 begonnen Franse componisten de Engelse muziek te ontdekken, die zijn vernieuwende drieklanken met veel simpeler structuren combineerde. Het maniërisme raakte uit de gratie. Ook de muziekwetenschap, die de middeleeuwse muziek in de negentiende eeuw herontdekte, zag het maniërisme als een historische vergissing. In de twintigste eeuw echter, toen de avant-garde opnieuw hoogtij vierde, dachten muziekkenners er gunstiger over. In plaats van het negatief klinkende ‘maniërisme’ werd de stijl nu naar ars subtilior omgedoopt: ‘subtielere kunst’ of ‘nogal subtiele kunst. De zangers van Studio Laren schotelen u hier een keur aan subtiele klassiekers voor, die een ontwikkeld ritmegevoel en een zeer vaste stem vereisen.