Of het nou 1500 of 2000 is, onze voornaamste interesse blijft steeds dezelfde.
Jacob Obrecht (1457/8-1505) was een componist zoals de Zuidelijke Nederlanden er veel hebben voortgebracht: opgegroeid in een al bloeiende traditie en met de vaste wil om de muziek alleen nog maar mooier en hemelser te maken. Als figuur op de grens van de tweede en de derde Nederlandse school componeerde hij missen en motetten in verschillende substijlen, die voor leken allemaal even mooi en verstild klinken.
Maar een levensgenieter was hij duidelijk ook. Obrecht was dan wel tot priester gewijd, maar een heilige was hij zeker niet. Herhaaldelijk vloog hij na een paar jaar uit zijn functie. Naar de precieze reden kunnen we alleen maar raden, maar het contrast met veel van zijn collega’s is groot. Obrechts wilde kant komt het best tot uiting in zijn wereldlijke, Vlaamstalige liederen. Alom wordt er gezongen over drank en vrouwen – soms verholen, maar vaak ook onverholen. Van geldzorgen en het luiden van klokken gaat het tot de onzintekst in “Ic draghe de mutse clutse” en het bijna pornografische “Meiskin es u cutkin ru”.
Gerrit Komrij herdichtte de teksten naar hedendaags Nederlands. Hij draagt ze hier ook apart voor, waarna de Camerata Trajectina de liederen uitvoert.