Search for:
spinner

Slagwerk – deel 2: de 19e eeuw

wo 10 apr 2019
Thema: Klassiek
Door Thijs Bonger

Toen ik op zoek ging naar klassieke muziek die iets te maken heeft met oorlogvoering had ik geen idee over de beerput die ik had opengetrokken. In deel I – in onze nieuwsbrief maart 2019 – waren we – na de moord op enkele clavecimbels – geëindigd met Haydns Symfonie nr. 100. ‘Militaire’. Dat bleken inleidende schermutselingen voor wat volgde in de Napoleontische periode.

Hard graag!
In 1813 componeerde Ludwig van Beethoven zijn Wellingtons Sieg oder Die Slacht bei Vitoria, opus 91’. Aan het knetterend geweervuur – toen ik het stuk voor het eerst hoorde dacht ik dat de cd kapot was – kunnen we horen dat we ons op het slagveld bevinden. Beethoven zat er een beetje mee in zijn maag, want oorspronkelijk moest hij dit patriottische stuk componeren voor een mechanisch instrument. Het Panharmonicon, waarmee je een orkest kon imiteren en effecten als geweer- en kanonschoten kon laten horen. Dat instrument was net uitgevonden door een vriend van Beethoven, Johann Nepomuk Mälzel. Die had hem geholpen door spreekhoorns voor hem te vervaardigen, waarmee de stokdove Beethoven nog wat geluid op kon vangen. Mälzel vond ook de metronoom uit, die weer aanleiding vormde tot Beethovens 8e symfonie. Dat Beethoven het moeilijk vond om voor zo’n mechanisch instrument te componeren kunnen we uitgebreid horen. Het stuk hoeft niet echt zijn best te doen om betiteld te worden als Beethovens slechtste werk. Iets later orkestreerde Beethoven Wellingtons Sieg voor een benefietconcert voor de soldaten die gewond raakten tijdens de slag bij Hanau, tussen het Oostenrijkse leger en de terugtrekkende troepen van Napoleon.

En meteen al bij de première was het een mega succes. Vanwege het patriottische karakter en ook door alle bekende melodieën die Beethoven erin had verwerkt. Rule Britannia, een Frans liedje, dat wij gek genoeg kennen als He’s a jolly good fellow en God save the King. Die laatste melodie horen we in een niet erg geslaagde fuga. Maar dat verhinderde niet dat het stuk vanwege het grote succes vier keer kort achter elkaar gespeeld worden. Het zette Beethoven weer een beetje op de kaart. Want onder meer door zijn doofheid, waardoor hij niet meer kon optreden als pianist, dreigde hij in het vergeetboek te raken.

Hulp bij uitvoering
De uitvoering van dit spektakelstuk moet in allerlei opzichten gedenkwaardig geweest zijn. Ten eerste was het dirigeren van Beethoven een zielige vertoning. Hij hoorde vrijwel niets meer en reageerde met zijn gebaren op wat hij zag gebeuren in het orkest. En hij gaf daardoor van alles verkeerd aan. Lachwekkend en triest tegelijk. In het ensemble zat het crème de la crème van de Weense muziekscene. Ignaz Moscheles – later groot vriend van Mendelssohn – zat midden in het orkest om Beethoven te assisteren met dirigeren. Antonio Salieri – onterecht verguisd als moordenaar van Mozart in de film Amadeus – sloeg de maat voor de trompetten en een deel van het slagwerk. Verder speelde mee de Italiaanse gitarist en cellist Mauro Giuliani. Concertmeester was Ignaz Schuppanzig, de violist die met zijn kwartet alle strijkkwartetten van Beethoven ten doop hield. En de gevierde violist Louis Spohr zat ook bij de eerste violen. De nog jonge operacomponist Giacomo Meyerbeer speelde op de grote trom. En de hele, zo belangrijke slagwerkgroep werd geleid door Johann Nepomuk Hummel. Beethoven had Hummel daarom verzocht in een vrolijk briefje met een woordspeling rond kanonnen en canoniseren:

Allerliebster Hummel! Ich bitte dich dirigire auch dieses mal die Trommelfell und Kanonaden mit deinem trefflichen Kapellmeister und Feldzeugherrnstab – thue es, ich bitte dich. Falls ich dich einmal kanoniren soll, stehe ich mit Leib und Seel’ zu Dienst. Dein Freund Beethoven’.

Berlioz
In de eerste helft van de 19e eeuw begon programmatische muziek steeds populairder te worden. Met programmatisch muziek bedoelen we muziek die probeert een scene uit te beelden of waaraan een verhaal ten grondslag ligt. Berlioz heeft dit genre een enorme duw in de rug gegeven met zijn revolutionaire autobiografische Symphonie fantastique uit 1830. Liszt schreef zijn Ungarischer Sturmmarsch in 1843. Eerst voor piano en daarna voor orkest waarin we ook een cimbaal horen, een typisch Hongaars instrument, waarmee hij handig inspeelde op de patriottische gevoelens van het door Oostenrijk onderdrukte Hongaarse volk.


Hunnenschlacht
In 1857 componeerde Liszt Die Hunnenschlacht. Aanleiding vormde een muurschildering van Wilhelm von Kaulbach (illustratie). Daarop zien we een wild tafereel. Een veldslag die in de vijfde eeuw plaatsvond tussen de Hunnen onder Attila en de Romeinse keizer Theodorik. Volgens de overlevering werd er zo heftig gestreden dat de soldaten eenmaal in de hemel gewoon doorvochten. Boven het begin schreef Liszt de volgende instructie voor de dirigent: ‘Dirigenten, de klankkleur moet vooral donker blijven, alle instrumenten moeten spookachtig klinken’. Tegen het einde spelen de trombones het plechtige koraal Crux fidelis. Die passage staat voor de overwinning van het Christelijk geloof. Dat thema horen we al eerder een paar keer op het orgel als het strijdgewoel even wordt stilgelegd.

1812
Tsjaikovski schreef oorlogsmuziek in zijn opera Mazeppa (1883). De slag bij Poltava heet dat gedeelte. Schetterend koper, oorverdovend slagwerk en galopperende strijkers geven een levendig beeld van de spanning en het geweld. Maar Tsjaikovski’s meest beroemde slagveldmuziek is zijn Ouverture 1812, compleet met kanonnen en klokken, een gelegenheidswerk uit 1880. Tegen het einde is er zelfs een passage voor een militair orkest. Een broer van de legendarische klavierleeuw Anton Rubinstein, Nikolai, die hem enorm had geholpen, gaf hem opdracht tot het schrijven van een feestelijke en nationalistische ouverture. Die was bedoeld voor de opening van een tentoonstelling. Een stuk ter nagedachtenis aan de Russische overwinning op Napoleon in 1812. Tsjaikovski haatte dergelijke opdrachten maar kon eenvoudigweg niet weigeren. In een brief steekt hij zijn afkeer van dat soort stukken niet onder stoelen of banken: ‘Het is onmogelijk om zonder walging te beginnen aan muziek die bedoeld is om iets te verheerlijken waar ik echt niets mee heb’. Zelf was hij dus bepaald niet trots op al dat gekletter en geschetter. Als tegenwicht schreef hij ‘uit innerlijke overtuiging’ zijn prachtige Strijkersserenade (1880). Maar ondanks Tsjaikovski’s afkeer heeft zijn Ouverture 1812 toch aardig repertoire weten te houden.

In 1978 ging er het een en ander mis tijdens een uitvoering van deze Ouverture 1812 in Liverpool. Diegenen die verantwoordelijk waren voor de kanonschoten hadden kennelijk te veel buskruit gebruikt. Gevolg was een grote steekvlam, een knal die letterlijk oorverdovend was en dikke rookwolken die de dirigent onzichtbaar maakten. Een tubaïst werd van zijn stoel geblazen. Een violiste rende krijsend het podium af en leed na dit concert zo ernstig aan PTSS dat ze nooit meer aan dit stuk mee hoefde te doen. En het verbijsterde publiek zat onder het roet. Na de uitvoering wilde een hoornist de vuurwerkspecialisten te lijf gaan en kon alleen met grote moeite in bedwang gehouden worden door zijn collega’s.

Moegestreden en half doof van het kanongebulder, al het koper en het slagwerk vond ik dat het de hoogste tijd werd om een punt te zetten achter dit artikeltje over muziek en oorlog.