Schatgraven in de muziekgeschiedenis. De Bonzo Dog Doo-Dah Band in een geestige song over de man die de geluiden voor speelfilms fabriceert.
Juliette Gréco over haar aversie tegen zondagen, Corry Brokken op tekst van Jules de Corte, en een nummer over fysieke aftakeling dat het grote succes werd voor de Antwerpse straatzanger Paul Boey.
In de jazzdivisie: de doorrookte Jack Teagarden bij de band van Paul Whiteman, een ontmoeting van twee giganten op de tenorsax: Coleman Hawkins & Ben Webster, en jazzbassist John Kirby met z’n ‘biggest little band in the land’.
In de Oscar-competitie dongen songs mee als ‘The second time around’ en ‘The green leaves of summer’, maar de winst ging naar het lied van een Griekse prostituée.
En ook: The Revelers, de Amerikaanse inspiratiebron voor The Comedian Harmonists, met ‘Blue Room’ van Rodgers & Hart, en datzelfde stuk in een opzwepende uitvoering van trompettist Ruby Braff, Wim Sonneveld over een liefde uit 1910, Vic Damone, doo-wop van The Five Satins, Shirley Horn, The Brothers Four, Mieke Telkamp.
