De Arabieren zijn alweer eeuwen weg uit Spanje. Maar aan de andere kant van de Straat leeft hun erfenis voort.
In de achtste eeuw veroverden de Arabieren het Iberisch schiereiland. Dit was het einde van een eindeloze opmars naar het westen, die na de dood van Mohammed begon en tot dan toe door geen tegenstand gestopt werd. Waarschijnlijk was Hispanië vooral als bufferzone bedoeld en was het nooit de bedoeling dat juist daar, zo ver van Mekka, een islamitische beschaving zou opbloeien. En toch gebeurde dat. Toen in 750 de Omajjadendynastie werd afgezet en uitgemoord, vluchtte één telg naar deze uithoek. In Cordoba bouwde prins Abd-al Rahman een tweede Damascus. In de eeuwen die volgden bloeide er een prachtige beschaving op, die niet onderdeed voor wat de moslims in het oosten opbouwden.
Tegenkanting van de christenen kwam er bijna meteen al, te beginnen met Karel de Grote die delen van Aragon en Catalonië aan zijn rijk toevoegde. Steeds verder schoof de grens tussen christelijk en islamitisch gebied naar het zuiden, tot op 1 januari 1493 Granada als laatste plaats werd ontruimd. Een paar jaar later kregen de Arabieren één keus: aanpassen of oprotten. Niet alleen hun godsdienst maar ook hun taal moesten ze opgeven, zo niet dan hadden ze naar Marokko te vertrekken.
In dat land werd de Andalusische cultuur al spoedig omarmd. Wetenschappers, dichters en musici uit die rijke traditie zag men daar graag komen. Tot op de huidige dag is het repertoire van de Arabisch-Andalusische cultuur bewaard gebleven bij traditionele Marokkaanse muzikanten. Omar Metioui brengt ons hier Andalusische muziek, maar ook tradities die meer van eigen bodem komen, of nog weer elders. Hij combineert bovendien wereldlijke poëzie met soefiliederen.