Sinfonietta String Festival 2003
17 oktober 2003, Concertzaal, Felix Merites, Amsterdam
Componisten/uitvoerenden: Felix Mendelssohn Bartholdy | John McCabe | Joseph Haydn | Louis Andriessen
Opnametechniek: Sabrina ter Horst
Strijkers kunnen ook enkelvoudig bezet zijn. En dan gebeuren er fantastische dingen!
Rond 1750 had je orkesten in alle soorten en maten. Je kon, als je het geld en de ruimte had, grote orkesten maken met diverse blazers in tweevoud en strijkers in veelvoud. Gebruikelijker waren kleine orkesten met hoogstens hobo’s en hoorns, en soms zelfs dat niet: dan had je alleen strijkers. Die orkesten konden drie-, vier- of vijfstemmig zijn, naar gelang de af- of aanwezigheid van één of twee altvioolpartijen.
Was zelfs dat nog te duur, of wilde je een symfonie ook weleens binnenskamers spelen, dan kon je de strijkerspartijen ook enkelvoudig bezetten. Zo ontstonden het strijktrio, strijkkwartet en het strijkkwintet. Joseph Haydn maakte als een van de eerste componisten van de nood een deugd: hij ging juist voor vier solostrijkers schrijven. De partijen zitten vol met capriolen die een complete viool- of cellosectie moeilijk kan spelen. Bovendien vertrouwde hij op de samenklank van vier solisten, die weer heel anders is dan die van een orkest. Het werd een doorslaand succes: binnen twintig jaar schreef iedereen strijkkwartetten. In onze eeuw is dit genre nog altijd mateloos populair: er is nauwelijks een klassiek componist die het links laat liggen.
In dit concert horen we een kwartet van Haydn, zeker. Een heel mooi kwartet zelfs, het zogenaamde Kwintenkwartet. Haydn schreef het op 65-jarige leeftijd en laat met deze rijpe, vooruitstrevende muziek horen dat hij nog altijd relevant is – misschien wel relevanter dan ook.
Uit de twintigste en eenentwintigste eeuw (even voor de duidelijkheid: die eeuw was pas net begonnen!) horen we werk van Louis Andriessen (behoeft geen introductie) en John McCabe (behoeft vast wel introductie: een Britse tijdgenoot van Andriessen die ook naam maakte als pianist en niet in de laatste plaats geliefd is bij harmonieën en fanfares). Maar ook de negentiende eeuw wordt niet vergeten. Felix Mendelssohn schreef drie rijpe strijkkwartetten (en talloze jeugdkwartetten), maar ook een octet voor twee strijkkwartetten. Johannes van Bree, de Nederlandse Mendelssohn, schreef zelfs een Allegro voor vier strijkkwartetten. De grens tussen kamermuziek en orkestmuziek komt hierin behoorlijk te vervagen. Van Bree speelt het spel subtiel en maakt de losse kwartetten solisten in hun eigen vraag- en antwoordspel, om ze dan ineens weer alle vier dezelfde muziek te geven. Een van de meest gespeelde Nederlandse muziekstukken, en met recht.