Search for:
spinner

Oorgetuige 17

za 17 okt 2009

Vandaag, op 17 oktober, is Oorgetuige gearriveerd bij de revoluties van 1917. Hoe klonken deze gebeurtenissen door in het werk van componisten als Prokofjev en Mjaskovski, en bij de jongere generatie met Sjostakovitsj en Popov?

Boris Koestodjev, ‘Bolsjewiek’, olieverf op doek 1920, Tretjakov-Galerie Moskou.
De eerste revolutie vond plaats op 23 februari, toen de tsaar afstand deed van de troon, waarmee een einde kwam aan drie eeuwen Romanov-dynastie. Deze revolutie werd met instemming en blijdschap ontvangen. In Parijs omhelsde Igor Stravinski dolgelukkig Sergej Djagilev, die zelfs de faux pas maakte op het podium met een rode vlag te gaan wapperen, aldus biograaf Sjeng Schreijen. Aleksandr Benois, in Petersburg in het cultuurcomité met de schrijver Maksim Gorki, benaderde hem om minister van Cultuur te worden in het nieuwe Rusland, maar Djagilev bedankte. Vooraanstaande revolutionairen zoals Kropotkin, Lenin en Trotski keerden terug uit jarenlange ballingschap. Kropotkin bedankte ervoor minister van Onderwijs te worden.
  De 27-jarige Sergej Prokofjev speelde intussen rustig simultaanschaak en voltooide pianomuziek waarin nog weinig doorklinkt van het wapengekletter waarmee dit jaar de geschiedenis in zou gaan. Hij speelde aan de dichter Konstantin Balmont en diens toenmalige liefde, Kira Nikolajevna, zijn ‘hondjes’ voor, twintig pianominiaturen opus 22: “Ik speelde Vluchtigheden en aangezien die titel uit een van de gedichten van Balmónt afkomstig is: Elke vluchtigheid een wereldbestel / Vol veranderlijk en kleurrijk spel, vroeg ik of de titel wel paste. Balmont was helemaal weg van de stukken en de titel, maar de betoverende Kira, die uitstekend Frans kende, vond er een Franse vertaling voor: Visions fugitives.”
Talloze werken die soms al lang op hun voltooiing wachtten, kregen in dit revolutiejaar hun definitieve vorm. Een pianosonate in c klein waaraan Prokofjev in 1908 begon, nog voor zijn opus 1, de Eerste Pianosonate uit 1909, werd uiteindelijk de Vierde Pianosonate, opus 29, ‘Uit oude notitieboeken’.
  De achttienjarige schrijfster Nina Berberova beschreef het machtsvacuüm als volgt: “Alles, bijna alles was nieuw voor mij, zoals voor de meerderheid, nieuw en verheugend omdat dat werd vernietigd wat niet alleen afgunst en minachting opwekte maar ook schaamte; schaamte voor de laagheid en domheid van het oude regime, schaamte voor de verrotting voor de ogen van de hele wereld: Tsoesima, de ‘Potjomkin’, Oost-Pruisen, Raspoetin, de tsarina, de gehangenen en hijzelf, voor wie er geen vergiffenis was en niet kan zijn zolang er nog één Rus op de wereld is. […] Met iedere teug ademden we protest in, en protest was ook mijn eerste werkelijke gevoel.”
De Voorlopige Regering nam onder aanvoering van Aleksandr Kerenski de plaats van de tsaar in. Voor de radicale elementen in het land ging deze regering lang niet ver genoeg. Nina Berberova: “Deze grapjassen […] dachten dat ze waren uitgenodigd voor een feest: als het ons niet bevalt gaan we weg, en als het ons bevalt, blijven we en gaan we feestvieren, het is onze dag. Maar het was Ruslands dag en zij hielden er geen rekening mee dat hun gehoorzaamheid aan de democratische ministers van Frankrijk en aan de liberale gezanten van Engeland niet alleen belachelijk en onwaardig was maar ook crimineel, en dat het haveloze plebs de geschiedenis in ging, alles op zijn weg – in de eerste plaats henzelf – wegvagend.”
  Op 25 oktober grepen de bolsjewieken de macht. Een bloedige burgeroorlog brak uit die zou duren tot 30 december 1922. Schrijver Josef Brodski: “De stad verstijfde als met stomheid geslagen ten overstaan van het opdoemende tijdvak, waaraan het part noch deel wenste te hebben.”
Aleksandr Blok beschreef dit ‘opdoemende tijdvak’ op adembenemende wijze in zijn gedicht ‘De Twaalf’. Leon Trotski, de ideoloog van de bolsjewieken, duidde het gedicht als Bloks aanvaarding van de revolutie zonder eraan deel te nemen. “Om precies te zijn,” licht Trotski toe, “Blok is niet een van ons, maar hij reikt ons de hand. Echter, terwijl hij dat doet, stort hij in de afgrond. Maar het resultaat van deze impuls heeft ons wel het meest veelzeggende werk van onze tijd opgeleverd.”
Met wat meer afstandelijkheid vertelt Nina Berberova: “Ik ben achttien, ik ben niemand. Ik zie de revolutie als de grond waarop ik zal opgroeien. Een andere grond ken ik niet. […] Een breuklijn? Waarmee? Ik wil er zelfs niet aan denken wat er precies gebroken is, laat me met alle anderen iets nieuws bouwen, met scherven ben ik niet bekend.”
Sergej Prokofjev ontmoette Sjostakovitsj voor het eerst op 23 februari 1927: “De jonge Leningradse componisten lieten me hun werken zien. Speciale aandacht daarbij verdienden de sonate van Sjostakovitsj en het septet van Popov.”
Sjostakovitsj kreeg dat voorjaar zijn eerste officiële opdracht als componist. De agitatieafdeling van de muziekuitgeverij ‘Mus-sektor’ vroeg hem om een symfonisch werk voor het tienjarige jubileum van de revolutie, en hij hevelde de titel van zijn pianosonate over naar de Tweede Symfonie, ‘Een symfonische hulde aan oktober’, opus 14. Biograaf Krzysztof Meyer: “Als basis diende een gedicht van een komsomoldichter, Aleksandr Besymenski, waarover hij zich beklaagde in een brief aan Sergej Protopopov als bombastische, nietszeggende poëzie, zo typerend voor de literaten van de ‘oktjabr’-groep.”
Het andere werk dat Prokofjev noemde was het septet in C, opus 2, ‘Kamersymfonie’ van Sjostakovitsj’ leeftijd- en studiegenoot Gavríl Popóv, waarvan we u vandaag slechts één deel laten horen. Trouwe luisteraars zullen hier de herkenningstune van de Concertzender in herkennen.  Er gaat muziek aan vooraf, en er volgt muziek op. Die krijgt u niet te horen als het aan Hilversum ligt, want de uitzending van het volledige werk staat geprogrammeerd op 1 mei 2010, in de 27ste aflevering van Oorgetuige, gewijd aan de optimistische, vegetarische jaren twintig. Die dag ligt ver na 1 november aanstaande, als de Nederlandse Publieke Omroep de uitzendingen van de Concertzender beëindigt. U hoort dan of ‘the rest silence’ zal zijn. U hoort dan misschien niets meer.
  ‘Alles ter nagedachtenis aan jou’. Deze dichtregel van Aleksandr Poesjkin uit 1825 gaf dichteres Anna Achmátova als motto mee aan haar Noordelijke Elegieën, een gedichtencyclus die ze schreef in een van de zwartste perioden van haar land en haar leven, tussen 1940 en 1955. We zitten daarmee ineens in het hart van Rusland in de twintigste eeuw, in de Sovjet-Unie tijdens de Grote Vaderlandse Oorlog; en met deze twee grote Russische dichters proberen we ook de ziel van Rusland te naderen. Want, zoals Aleksandr Herzen zei na lezing van Gogols Dode Zielen: “De Russische ziel had in potentie veel te bieden.”
Oorgetuige, zaterdag 17 oktober 2009 13:00-14:30, ‘Alles ter nagedachtenis aan jou…’, Deel 17: Oktjabr 1917.
Herhaling zaterdag 24 oktober 16:00-17:30 uur.