Dwarsliggers & Buitenbeentjes | Concertzender | Klassiek, Jazz, Wereld en meer
Search for:
spinner

Dwarsliggers & Buitenbeentjes

Ook in de stroeve arrangementen (van Chuck Israels) blijft de bugel van Ack stralen

Vandaag besteden we in dit programma voor de derde maal aandacht aan de carrière van de trompettist en bugelspeler Ack van Rooyen, die in november 2021 op 91-jarige leeftijd is overleden.

Het programma omvat drie stukken uit 1982, twee stukken uit 1992 en drie stukken uit 1993.

De eerste drie stukken die ik laat horen zijn afkomstig van de c.d. Hannover Philharmonic plays music composed and conducted by Chuck Israels featuring Ack van Rooyen (fluegelhorn) & Thomas Clausen (piano) (Mood Records).

 

De bassist Chuck Israels (*1936) werd beroemd toen hij door de pianist Bill Evans werd uitgekozen als opvolger van Scott LaFaro.

Scott LaFaro kwam om bij een auto-ongeluk op 6 juli 1961, nog maar 25 jaar oud. Als lid van het Bill Evans Trio was hij op dat moment slechts betrokken bij twee albums: Portrait in Jazz (december 1959) en Explorations (februari 1961). Twaalf dagen voor dat rampzalige ongeluk, op zondag 23 juni 1961, had Riverside het middag-optreden en het avond-optreden van het Bill Evans Trio in de Village Vanguard vastgelegd. Dat materiaal leverde nog eens twee albums op: Sunday at the Village Vanguard en Waltz for Debby.  Behalve deze vier albums omvatte de nalatenschap van Scott LaFaro nog een slordige twee dozijn elpees waarbij hij betrokken was buiten zijn dienstverband met Bill Evans. Het gaat om werkgevers als Victor Feldman, Cal Tjader & Stan Getz, Hampton Hawes, Buddy DeFranco, Joe Gordon, Harold Land, Marty Paich, Herb Geller, Booker Little, Steve Kuhn, Gunther Schuller en Ornette Coleman (Free Jazz en Ornette!). Bij mijn weten zijn vrijwel al deze titels uiteindelijk ook in cd-vorm op de markt gekomen.

De eerste l.p. –tevens zijn debuut-l.p.–  waarop je het werk van Scott LaFaro goed kunt beluisteren is The Arrival of Victor Feldman uit januari 1958 terwijl het laatste levensteken van deze onverschrokken bassist is te beluisteren via een Japanse cd: een optreden met het Stan Getz kwartet op het Newport Festival op 2 juli 1961 (vier dagen voor zijn dood).

Op The Arrival of Victor Feldman hoor je een 21-jarige bassist die moeiteloos meekomt met de ervaren veteranen Victor Feldman (piano en vibrafoon) en Stan Levey (drums). Nat Hentoff omschrijft LaFaro in de hoestekst als “the most important “new” bassist since Paul Chambers and Wilbur Ware.”

John Tynan raakt in zijn Down Beat-recensie (****) niet uitgepraat over de kwaliteiten van dit jeugdige contrabas-wonder:

“His technique is amazingly facile, permitting him to accomplish the most intricate runs and figures at apparently the fastest tempos. The tone he gets is big and round, and there’s never a doubt that the notes he plays are the right ones. As a timekeeper, he’s in there with he tastefully precise Levey.

One has the impression on repeated listening to LaFaro’s playing that he rather would solo than walk time, a feeling possibly disturbing to some front-line soloists. When he does take off on a solo, however, it becomes for the listener an eye-blinking, head-scratching experience of wonderment.

This very good set of unpretentious, relaxed modern jazz gives 22-year-old virtuoso LaFaro a much deserved opportunity to be heard nationally.”

 

Juist die neiging van Scott LaFaro om de contrabas ook als een melodie-instrument te beschouwen en niet alleen als een swingende basnoten producerende metronoom “to walk time” maakte hem tot de ideale partner voor Bill Evans.

Pas in 2009, bijna vijftig jaar na zijn dood,  verscheen er een biografie van Scott LaFaro, geredigeerd door zijn zus Helene LaFaro-Fernandez. Het voorwoord is geschreven door de Canadese bassist Don Thompson. Daarin schetst hij op een beeldende manier de betekenis van Scott LaFaro:

“Everything about Scotty’s playing killed me. His sound, his solos (which actually reminded me a bit of Red Michell) and his time feel, which was amazing. But what really got to me was the interplay between him and Bill Evans. The idea of a musical conversation was not really that new but the combination of Bill Evans and Scott LaFaro proved to be a magical one and together they took that concept to a whole new place. Bill had provided the setting that gave Scotty the freedom to play the music however he happened to feel it.”

En de lofrede van de Canadese collega gaat nog even door:

“He had great time, extraordinary ears, a fantastic sense of form and so much chops (te vertalen met: techniek, technische vaardigheden) he could play pretty well anything that came into his head. He was also blessed with the gift of melody and counter-melody  but most important of all he had a beautiful musicality and sensitivity that enabled him to respond and interact with the other players without playing all over them.  He knew exactly what the music needed  and no matter what he played, or how much he seemed to be playing, the music was always his first concern and he never let the music down.”

 

CHUCK ISRAELS STAAT VOOR EEN ONMOGELIJKE TAAK

 

Bill Evans was zo getraumatiseerd door het plotselinge wegvallen van zijn maatje dat hij een paar maanden niet in het openbaar heeft opgetreden: “Musically everything seemed to stop. I didn’t even play at home.”

In de herfst van dat rampzalige jaar is hij betrokken bij het opnemen van Rah door Mark Murphy, en verder nog bij Pike’s Peak met Dave Pike (november) en Nirvana met Herbie Mann (december). Op Nirvana is het trio van Bill Evans te horen in zijn nieuwe samenstelling; de kogel is door de kerk: de bassist die in de voetsporen van de legendarische wonderbassist Scott LaFaro mag treden is Chuck Israels.

Vóór Chuck Israels toetrad tot het trio van Bill Evans was hij actief geweest als sideman in een gelegenheidskwintet van Cecil Taylor met Kenny Dorham, John Coltrane en Louis Hayes (Hard Driving Jazz, 1958),  was hij te horen met Hi-Fly, een duet met de fluitist Eric Dolphy (Eric Dolphy in Europe, 1961), was hij werkzaam als lid van het George Russell Sextet tijdens het seizoen ’60-’61 (George Russell Sextet: Things New—Unissued Concerts 1960 & 1964 (label:Rare Live Recordings, 2007), At the Five Spot (1960), Stratusphunk (1960) en In K.C. (1961) en was hij de bassist geweest in het trio van Don Friedman die zijn carrière begon bij het Riverside-label:  A Day in the City—Six Jazz Variations on a Theme (1961) en Circle Waltz (1962).

Don Friedman werd door tijdgenoot en Down Beat-criticus Leonard Feather hoog aangeslagen: “the album Circle Waltz is in a class with some of the best work of Bill Evans, with whom Friedman can be related in terms of general direction rather than emulation.” De tijd die Chuck Israels bij Don Friedman heeft doorgebracht betekende een ideale vormingsperiode voor de rol die hij moest gaan vervullen in het trio van Bill Evans. Temeer daar Chuck Israels het leuk vond om ook het hogere register van zijn bas te benutten, een regio waar Scott LaFaro eveneens vaak placht te te vertoeven. Het is Leonard Feather niet ontgaan dat Chuck Israels op het album Circle Waltz een paar staaltjes hoog spel weggeeft: “Israels is another bassist who likes to toy with the guitar register but does so with relatively secure intonation and a consistently intelligent choice of notes.”

In mei en juni 1962 bezocht het Bill Evans Trio in zijn nieuwe samenstelling (het werd ook wel “the second Evans trio” genoemd) vier keer de Sound Makers Studio in New York om daar onder supervisie van sound-engineer Bill Schwartau genoeg materiaal vast te leggen voor twee Riverside platen.

Na een ongebruikelijk kort productieproces kwam Moonbeams al in augustus 1962 op de markt, terwijl How my heart sings!  pas in de herfst van 1963 in de platenzaken lag.

Toen de drummer Paul Motian werd vervangen door Larry Bunker was er zelfs sprake van een derde Bill Evans trio, en dat is te horen in 17 stukken uit mei 1963 op Bill Evans Trio at Shelly’s Manne-Hole en op Time Remembered.

Omdat ik bij mijn zoektocht naar interessante solo’s door Ack van Rooyen terecht kwam bij het Radio Filharmonisch Orkest van Hannover onder leiding van Chuck Israels heb ik de moeite genomen om die vier cd’s van het tweede en derde Bill Evans trio nog eens kritisch te beluisteren. En eerlijk gezegd viel het spel van Chuck Israels mij niet mee.

Zijn spel komt op mij nogal onbeholpen over, hij maakt vaak een lusteloze, apathische indruk, zijn toon is vaal en schriel, hij is met grote regelmaat niet of nauwelijks te horen en als hij even een creatieve oprisping heeft (afgekeken van Scott LaFaro, volgens mij) zoals in Stairway to the Stars en Very Early op het album Moonbeams, dan is hij daarna in geen velden of wegen meer te bekennen. Zijn notenkeuze in de solo’s getuigt dikwijls van willekeur en hij maakt regelmatig een radeloze, gedesoriënteerde indruk.

Nu ik dit allemaal zo heb neergeschreven moet ik terugdenken aan de periode dat ik voor het Rotterdamse tijdschrift True Note een rubriek verzorgde die De Smidshamer heette, tussen 1960 en 1963. Daarin nam ik vaak overdreven controversiële standpunten in ten aanzien van allerlei dwalingen en mythes, die mijns inziens nogal welig tierden in de jazzwereld. Maar ik heb al meer dan zestig jaar geen puberale of gymnasiale of wijsneuzige polemiek-aanvallen meer te verduren gehad. En daarvan is bij mijn oordeel over het basspel van Chuck Israels dan gelukkig ook geen sprake. Chuck Israels is het roerend met mij eens! Want wat lees ik aan het eind van zijn door Brian Priestley geschreven biografietje in The Rough Guide to Jazz: “Israels’s contribution to the Evans trio was far less flamboyant than other incumbents, but he has said recently:  “My growth has come late. I think I’m a much better musician now than I was when I was with Bill.””

Nu Chuck en ik in onze beoordeling van  zijn spel bij Bill Evans zo stevig op een lijn zitten, is het wel grappig om iemand te citeren die nogal polemisch uit de hoek komt: “Israels came to prominence in1961, when he replaced Scott LaFaro in the trio led by Bill Evans.His thoughtful and sensitive playing proved more sympathetic to his leader’s stylistic concepts than LaFaro’s had been, and resulted in a highly succesful association that was to last for five years.” Aldus Stan Woolley in The New Grove Dictionary of Jazz.

Na de Riverside-periode stapte Bill Evans over naar het Verve-label. En of Evans  met Chuck Israels nou net zo blij was als Stan Woolley valt te betwijfelen. Ook in de periode dat Chuck in principe de vaste bassist was in het trio van Bill Evans maakte Evans voor allerlei projecten kwistig gebruik van andere bassisten:  Monty Budwig, Richard Davis, Gary Peacock (met wie Evans het Verve-album Trio 64 opnam) en Ron Carter. Het eerste Verve-album waarop Chuck Israels meedoet is Bill Evans Trio Live (juli 1964) en het laatste is Bill Evans at Town Hall (februari 1966), en tussen die twee data in zijn er dan nog drie albums bijgekomen: Waltz for Debby (originele titel!) met de Zweedse zangeres Monica Zetterlund, Trio ’65 en Bill Evans Trio with Symphony Orchestra.  Na Chuck Israels, die overigens een paar uitgebreide Europese tournees met Evans heeft ondernomen, viel het oog van Bill Evans op Eddie Gomez.

Deze energieke virtuoos  (*1944) zou uiteindelijk  elf jaar lid blijven van het Bill Evans Trio.

 

STRAWINSKY & BARTOK & ISRAELS

 

Na zijn dienstverband bij Bill Evans gooit Chuck Israels het roer om en gaat hij bij Hall Overton compositie en instrumentatie studeren. Als voorbereiding op het grotere (symfonische) werk gaat hij in New York Broadway shows dirigeren. In 1981 verhuist hij naar San Francisco om arrangementen en composities voor big bands te schrijven. Sinds 1986 wordt hij regelmatig gecontracteerd door Europese radio-orkesten om composities en arrangementen van zijn hand uit te voeren. Hij wordt tevens director of Jazz Studies aan de Western Washington University in Bellingham (Washington).

In 1993 gaat het Radio Filharmonisch Orkest van Hannover met Chuck Israels in zee.

Chuck Israels: “We decided to go with just a jazz bass player for the rhythm section. My idea was that I’d rather forgo the motor-like “continuo” part normally supplied by a jazz rhythm section and design music that was more suited to normal orchestral balances, generating the rhythm from within the orchestra. There are plenty of examples of this driving quality in music of Stravinsky and Bartok.”

 

Chuck Israels is er redelijk in geslaagd om het orkest zonder ritmesectie af en toe aan het swingen te krijgen en de twee solisten –de pianist Thomas Clausen en de bugelspeler Ack van Rooyen— komen telkens met interessante oplossingen voor de kansen  die de vaak iets te bombastische arrangementen hun bieden.

Ik heb ervoor gekozen om met name de drie arrangementen te laten horen die op overbekend materiaal zijn gebaseerd: Nardis, Monks’s Mood & Bye-Ya plus Lover Man. Aan de Hannoveranen ligt het niet, sterker nog: het orkest klinkt indrukwekkend, maar Chuck Israels biedt te weinig kansrijke voorzetten om de solisten in volle glorie hun strapatsen te laten vertonen. Vooral vanwege de onverstoorbaar stralende Ack van Rooyen dacht ik regelmatig: oh, als Jerry van Rooyen of Rob Pronk of Rob Madna nou eens deze klus hadden mogen klaren…

 

Wat ik zeer eigenaardig vind: in het cd-boekje voert Chuck Israels zich op als de auteur van Nardis  Explorations terwijl het in feite om een arrangement gaat van deze Miles Davis-compositie, en bij het stuk Monkworks flikt hij dat nog een keer, terwijl hij hier overduidelijk twee composities van Thelonious Monk –Monk’s Mood en Bye-Ya–  in één arrangement heeft verenigd.

Bij het stuk Monkworks hoorde ik wèl onmiddellijk dat Chuck Israels twee Monk-composities tot een geheel had verknoopt, maar ik kwam niet spontaan op de exacte titels. Om nou dat complete oeuvre van Monk te gaan beluisteren om de juiste titel op de kop te tikken zie ik niet als monnikenwerk, maar je moet er wel de tijd voor hebben. Even Ton van Leeuwen gebeld –groot jazzliefhebber en tientallen jaren vraagbaak en muziekbibliothecaris van de Openbare Bibliotheek in Utrecht— en die kon de twee titels zo oplepelen.

 

HET PROGRAMMA

 

Radio Filharmonisch Orkest Hannover, o.l.v. Chuck Israels; solisten: Ack van Rooyen (bugel) en Thomas Clausen (piano)(1993):

  1. Nardis Explorations
  2. Monkworks
  3. Lover Man

 

Mark Murphy (zang), Jack van Poll (piano), Martin Wind (bas), Hans van Oosterhout (drums); gastsolist: Ack van Rooyen (bugel) (1992):

  1. The Masquerade is over
  2. Nobody Else but me

 

Ack van Rooyen (bugel), Bart van Lier (trombone), Ferdinand Povel (tenor- en sopraansax), Rob Franken (toetsen), Eef Albers (gitaar), John Clayton (bas), Bruno Castellucci (drums)(1982):

  1. Israel (Johnny Carisi)
  2. Tailspinning (Jerry van Rooyen)
  3. Pisces (Jerry van Rooyen)

 

Samenstelling & presentatie:
close
Om deze functionaliteit te gebruiken moet u zijn. Heeft u nog geen account, registreer dan hier.

Maak een account aan

Wachtwoord vergeten?

Heeft u nog geen account? Registreer dan hier.

Pas het wachtwoord aan