Dwarsliggers & Buitenbeentjes | Concertzender | Klassiek, Jazz, Wereld en meer
Search for:
spinner

Dwarsliggers & Buitenbeentjes

CARLA BLEY MAAKT VAN LAATSTE ALBUM LIBERATION MUSIC ORCHESTRA  AANGRIJPEND IN MEMORIAM CHARLIE HADEN

De  laatste plaat die het Liberation Music Orchestra heeft gemaakt — Time/Life, ondertitel: Song for the Whales and Other Beings — is in de uitzending van vandaag aan de orde.  Deze c.d. bevat de laatste twee stukken waarin Charlie Haden is te horen als bassist van het Liberation Music Orchestra. En als ik naar zijn meest recente discografie kijk zijn er tot nu toe geen latere opnames van Charlie Haden in andere bezettingen bijgekomen.

In die twee laatste stukken, opgenomen in augustus 2011 tijdens het Middelheim Jazzfestival in Antwerpen, hoor je niet alleen zijn majestueuze bas maar ook zijn pijnlijk falende stem. Aan het eind van de Miles Davis compositie Blue in Green kondigt hij alle musici van de band af, en ik verbeeld me dat hij er troost in vindt om de namen van alle bandleden nog eens over zijn tong te laten gaan. Als het applaus voor de Song for the Whales is afgelopen neemt Charlie Haden nogmaals het woord en tijdens een doodse stilte richt hij een epiloog tot het festival-publiek waarin “one can ominously hear the difficulty he was already experiencing in speaking and swallowing”  zoals Ruth Cameron Haden in het c.d.-boekje opmerkt:

The whales represent all living creatures. They are so precious and so wonderful, just like this universe is, and like this planet is, and like you are. You have to never forget that. You are a part of it. We are here for a reason, and that’s to make sure this universe stays beautiful, and wonderful and brilliant. It’s so important to remember how precious this life is. Thank you so much.

Niet alleen dat slotwoord maar ook het Lied voor de Walvissen zelf is  buitengewoon aangrijpend: aan het begin roept Charlie Haden met zijn strijkstok de jankende, jammerende, blaffende geluiden op waarmee de walvissen met elkaar communiceren waarna hij overschakelt op die gelukkig nog steeds zwaar resonerende pizzicato noten. De tenorsaxofonist Tony Malaby laat in een gefolterde solo weinig te raden over het lot van de walvissen.

Drie jaar later (11 juli 2014) zou Charlie Haden in Los Angeles overlijden aan de gevolgen van het post-polio syndroom. Blue in Green en Song for the Whales vormen dientengevolge de zwanezang van Charlie Haden.

 

DE MIDDELHEIM REUNIE-BAND SPEELT DRIE TREURLIEDEREN

 

Ruth Cameron Haden en Carla Bley hebben er zorg voor gedragen dat er een half jaar na de dood van Charlie Haden een reünie van de complete Middelheim-band  plaats vindt in de Avatar studio in New York. De rol van de grote afwezige wordt overgenomen door Steve Swallow, die op zijn elektrische bas veel beweeglijker en veel spichtiger klinkt dan Haden.         

Op de lessenaars liggen drie composities van Carla Bley die zorgvuldig zijn uitgewerkt in de geest van de milieu-activist die Charlie Haden tot zijn laatste snik ook was.  

Silent Spring, dat is gebaseerd op het gelijknamige boek van Rachel Carson waarin de verwoestende gevolgen van pesticiden worden beshreven, is een oudere compositie van Carla Bley. In een nogal

rudimentaire vorm is dit stuk voor het eerst te beluisteren als onderdeel van de suite A Genuine Tong Funeral (1967). Voor deze speciale gelegenheid heeft Carla Bley er een rijke klaagzang van gemaakt waarin de tenorsaxofonist Chris Cheek en de trompettist Michael Rodriguez de belangrijkste solisten zijn.  

Ook Útviklingssang is een wat oudere compositie van Carla Bley, voor het eerst te horen op haar album Social Studies uit 1981, die voortreffelijk past op dit eerbetoon aan Charlie Haden. Dit lied over het voortschrijden van de beschaving stelt de verwoesting van de natuur in het Noorden van Noorwegen en het verjagen van de oorspronkelijke bewoners aan de kaak. De trombonist Curtis Fowlkes en de altsaxofonist Loren Stillman voeren solistisch het woord.

Met Time/Life heeft Carla Bley een In Memoriam Charlie Haden geschreven dat aan het begin gebruik maakt van de korte klaagzang

— The Introduction — waarmee de eerste l.p. (april 1969) van het Liberation Music Orchestra van start ging. Daarna is er ruimte voor een lange gepassioneerde overdenking door de tenorsaxofonist Tony Malaby. Na een subtiel tussenspel door de leden van de ritmesectie (Carla Bley, Steve Cardenas, Steve Swallow, Matt Wilson) krijgen vervolgens alle blazers de kans om een korte afscheidsgroet aan Charlie Haden te brengen. Een mooiere manier om in de ware jazz-geest afscheid van een groot man te nemen kan ik niet bedenken.

 

**********

Speellijst

C.D.: Charlie Haden—Liberation Music Orchestra: Time/Life (Song for the Whales and Other Beings)–Arrangements by Carla Bley (!mpulse!)

 

Bezetting: Michael Rodriguez, Seneca Black—trompet, Curtis Fowlkes—trombone, Vincent Chancey—hoorn, Joe Daley—tuba, Loren Stillman, Chris Cheek, Tony Malaby—saxofoons, Carla Bley—piano, Steve Cardens—gitaar, Charlie Haden—bas (# 1 en # 5), Steve Swallow—elektrische bas (# 2, # 3 en # 4), Matt Wilson—drums

 

# 1. Blue in Green (Miles Davis) (8:15)

# 2. Time/Life (Carla Bley) (14:18)

# 3. Silent Spring (Carla Bley) (11:41)

# 4. Útviklingssang (Carla Bley) (7:54)

# 5. Song for the Whales (Charlie Haden) (11:44)

 

Opgenomen: # 1 en # 5: 15 08 2011, Middelheim Jazz Festival, Antwerpen; # 2, # 3 en # 4: 14 en 15 01 2015, Avatar Studios, New York City  

**********

 

CHARLIE HADEN IS BEHALVE REVOLUTIONAIR BASSIST OOK BEVLOGEN ACTIVIST

 

Een respectabel rijtje jazzmuzikanten is Charlie Haden (1937—2014)   voorgegaan als  in april 1969  het door hem (en Carla Bley…) opgerichte Liberation Music Orchestra een elpee opneemt met revolutie en emancipatie ondersteunend repertoire.  Nadat eerder al Billie Holiday (Strange Fruit is van 1939) en Louis Armstrong het moorddadige racisme in de Verenigde Staten hebben aangeklaagd is eind jaren vijftig de bassist en componist Charles Mingus (1922—1979) een van de vurigste en meest welsprekende muzikanten die aandacht vraagt voor de burgerrechten van de zwarte mens in de Verenigde Staten, met stukken als Prayer for Passive Resistance, Meditations on Integration, Fables of Faubus and Cry for Freedom. In 1960 komt de drummer Max Roach (1924—2007)  met een album waarvan de titel klinkt als een manifest: Freedom Now Suite—We Insist (Candid). Een jaar later volgt op het Impulse-label  Percussion Bitter Sweet, dat thematisch voortborduurt op de Freedom Now Suite met stukken als Garvey’s Ghost, Tender Warriors, Praise for a Martyr, Mendacity en Man from South Africa. Ook de pianist Randy Weston (1926—2018)   vraagt aandacht voor het continent van herkomst van de zwarte Amerikaanse staatsburgers met zijn suite Uhuru Afrika, geschreven voor een big band met veel slagwerk (Roulette, 1961). De tenorsaxofonist en voordrachtskunstenaar Archie Shepp (*1937)  begint in de jaren zestig zijn repertoire al snel te doorspekken met titels die verwijzen naar de burgerrechten beweging in de Verenigde Staten of naar de trots op de Afrikaanse afkomst, maar het duurt tot het begin van de jaren zeventig voor hij met albums op de proppen komt die volledig in het teken staan van de zwarte revolutie: Things have got to change (1971), Attica Blues en The Cry of My People (1972) (alle drie op Impulse uitgebracht).

 

CARLA ORGANISEERT, CONTRACTEERT, COMPONEERT, ARRANGEERT, SOLEERT, INSPIREERT EN WORDT OP DE HOES GENEGEERD  

  

Voor de registratie va het eerste levensteken van het Liberation Music Orchestra (april ’69) heeft het Impulse label een eerbiedwaardige plaats van handeling uitgekozen: Judson Hall in New York City, een weinig nagalm producerende kamermuziekzaal aan de 57ste straat, vlakbij Carnegie Hall. (Het gebouw waarin de Judson Hall was gehuisvest is inmiddels omgebouwd tot een Business School).

Het Liberation Music Orchestra (LMO) treedt zeker niet klakkeloos in de voetsporen van de protest muziek pioniers die in de voorgaande tien jaar het goede voorbeeld hebben gegeven: dit keer geen aandacht voor Afrika,  of voor de rechtspositie van de zwarte Amerikanen maar wèl voor de Spaanse burgeroorlog, de guerrillastrijd van Che Guevara in Bolivia en de ongeregeldheden tijdens het Nationale Congres van de Democraten in Chicago 1968, toen de oorlog in Vietnam de Democratische geesten heftig verdeelde.

 

De hoofdmoot van het programma op de elpee  omvat vier composities: War Orphans van Ornette Coleman,  twee stukken van Charlie Haden (Song for Ché Guevara en Circus ’68 ’69) plus een Suite van drie strijdliederen die hun ontstaan danken aan de Spaanse burgeroorlog. Haden heeft zijn beide composities zelf van een  (rudimentair) arrangement voorzien, maar alle andere arrangeerklussen zijn geklaard door Carla Bley: behalve de compositie van Ornette Coleman en het strijdliederen-drieluik nog vijf beknopte (verbindende) stukken. Zonder dweperig te doen kun je rustig stellen dat het leeuwendeel van het schrijfwerk door Carla Bley is verricht. Bovendien zijn alle leden van deze oerversie van het LMO (op de hoornist na) afkomstig uit de kring van Carla Bley-vertrouwelingen: Mike Mantler en Don Cherry—trompet, Roswell Rudd—trombone, Bob Northern—hoorn, Howard Johnson—tuba, Perry Robinson, Gato Barbieri, Dewey Redman—rieten,  Sam Brown—gitaar, Charlie Haden—bas en Paul Motian—drums. Al deze musici (minus Bob Northern) zijn ook betrokken bij de totstandkoming van de mega-opera Escalator over the Hill van Carla Bley. De werkzaamheden om deze CHRONOTRANSDUCTION (zoals het drie l.p.-project nogal aanstellerig werd gedefinieerd) te realiseren zijn begonnen in oktober 1968, dus een half jaar eerder dan de sessies voor het eerste LMO-album! Vel van de bovengenoemde musici speelden een jaar eerder al (in 1967) een cruciale rol bij de vastlegging van Carla Bley’s A Genuine Tong Funeral. De meeste collega’s hebben ook baat gehad bij de organisatorische en artistieke inspanningen van Carla Bley bij het op koers houden van het muzikanten-collectief The Jazz Composer’s Orchestra tussen 1965 en 1969. Dus je kon Carla Bley moeilijk verslijten voor een serviel anoniem studio-manusje van alles.  

Vertederend detail: de onvermoeibare Carla heeft  eigenhandig ook nog het spandoek vervaardigd dat Bley en Haden omhoog houden boven de hoofden van de LMO-leden. Een iconische foto die de hoes siert van die eerste LMO elpee. Zo had de hoes er uit moeten zien, maar de hoesontwerper heeft een staaltje grensoverschrijdend gedrag vertoond door de bovenkant van die foto te besmeuren met grote witte kapitalen die samen de naam CHARLIE HADEN vormen. De naam van Charlie Haden had weggelaten moeten worden of de naam van Carla Bley had er in even grote letters aan toegevoegd moeten worden. Zo gek is dat niet, een band die naar de beide co-leiders wordt genoemd, denk aan de Thad Jones/Mel Lewis Band, de Kenny Clarke/Francy Boland Big Band, de Toshiko Akiyoshi/Lew Tabackin Band, de Frank Capp/Nat  Pierce Band, The John Clayton/Jeff Hamilton Orchestra of aan The Eddie Sauter/Bill Finegan Orchestra. Bij het hoesontwerp van de eerste plaat van het LMO heeft Impulse de onvergeeflijke fout gemaakt net te doen alsof Carla Bley de anonieme kantine-juffrouw van de Impulse-studio was.

Overigens moeten we bij deze auteursrechtelijke kwestie verdisconteren dat het hier ging om het eerste album dat onder de naam van Charlie Haden op de markt zou komen en dat hij er dientengevolge niet van gediend was om het leiderschap te delen met een voortvarend frêle vrouwtje, dat weliswaar verrekte goed kon componeren en arrangeren maar hem misschien ook wel van de troon zou kunnen stoten. Na het uitbrengen van de eersteling van het LMO zou het tot 1976 duren vóór er een ware stortvloed aan Charlie Haden-albums zou losbreken waarop hij terecht als enige bandleider staat  geafficheerd.  

Die pijnlijke blunder met de joint billing (zoals de Amerikanen dat noemen) wordt pas dertien jaar later hersteld als het tweede album van het LMO op de markt komt: op de hoes van The Ballad of the Fallen staan de namen van Charlie Haden en Carla Bley even groot afgedrukt. Overigens is dit tweede album uitgekomen op het ECM-label.

Ook op het tweede LMO-album zijn de Spaanse burgeroorlog en het verzet tegen de fascistische regimes in Portugal, Chili en El Salvador de inspiratiebronnen en ook de instrumentatie is niet veranderd: 2 trompetten, 1 trombone, 1 hoorn, 1 tuba, 3 rieten plus piano—gitaar—bas—drums. Deze 12-mans bezetting zal tot en met het vijfde en laatste album gehandhaafd blijven. En alle arrangementen en bijna alle composities komen voortaan uit de pen van Carla Bley. 

Op die eerste l.p., met het spandoek op de hoes, waren tumultueuze taferelen schering en inslag: de acht blazers legden elkaar in de collectieve improvisaties het vuur na aan de schenen, en de bevoorrechten (Don Cherry, Roswell Rudd, Gato Barbieri, Dewey Redman en Sam Brown) die waren aangewezen om met een solistische uiting op de proppen te komen hadden vaak de grootste moeite om zich uit die kakofonische heksenketel naar boven te worstelen. De losjes genoteerde arrangementen boden alle ruimte voor de verhitte collectieve erupties waaruit de blazers met hun solistische boodschappen maar moeizaam los konden komen. De enige die tegen dit verzengende collectieve geweld was opgewassen was de (co-)leider van het LMO, die tien jaar eerder als lid van het Ornette Coleman kwartet onbetaalbare lessen had geleerd met The Shape of  Jazz to Come en Change of the Century. Met het Ornette Coleman Double Quartet (2 trompettisten, 2 rietblazers, 2 bassisten en 2 drummers die elkaar meer dan een half uur lang duchtig de oren wassen) was Charlie Haden betrokken bij een nog nooit vertoond staaltje collectieve improvisatie, vastgelegd op het Atlantic-album Free Jazz. De mogelijkheden en kansen die zich voordeden bij het registreren van Free Jazz worden door Charlie Haden negen jaar later vooral benut bij de registratie van zijn (twee) eigen composities, Song for Ché en Circus ’68. In dat laatste stuk probeert de ene helft van de band de andere weg te drukken, en levert Carla Bley (als solist) een cruciale bijdrage aan de kakofonische feestvreugde met een door merg en been gaande partij op het orgel. Ook in de twee langere stukken die door Carla Bley zijn gearrangeerd —het liederen-drieluik en War Orphans— gaat het er ruiger en anarchistischer aan toe dan we van haar gewend zijn; dat moet haast wel te danken zijn aan de door Free Jazz gedemonstreerde methodes, de dominante persoonlijkheid van Charlie Haden en de revolutionaire geest van 1968.

Ik heb in geen jaren naar de eerste l.p. van het Liberation Music Orchestra geluisterd, maar nu ik dat recent weer een paar keer heb gedaan viel het me op hoe rauw en competitief er vaak wordt gespeeld.   

Mocht u van plan zijn om het debuut-album van het LMO ook te gaan beluisteren, dan kunt u uw voordeel doen met de goede raad die besloten ligt in de alinea waarmee de criticus van The New Yorker, Whitney Balliett, zijn recensie van Free Jazz afsloot: “ Free Jazz causes earache the first time through, especially for those new to Ornette Coleman’s music. The second time, its cacophony lessens and its complex balances and counter-balances begin to take effect. The third time, layer upon layer of pleasing configurations —rhythmic, melodic, contrapuntal, tonal—becomes visible. The fourth or fifth listening, one swims readily along, about ten feet down, breathing the music like air.” Kortom: oefening baart begrip en waardering.

 

Het derde album door het LMO —Dream Keeper (Blue Note, 1990)— borduurt, thematisch gezien, voort op de aanpak van de beide vorige platen: Dream Keeper is een door Carla Bley gecomponeerde suite met inspiratiemateriaal uit El Salvador, Venezuela en Spanje; Charlie Haden levert twee composities: Sandino (Nicaraguaanse revolutionair) en Spiritual (opgedragen aan Martin Luther King, Medgar Evers en Malcolm X). Ook het volkslied van het African National Congress krijgt dankzij Carla Bley een authentieke LMO-versie compleet met gelijktijdig lopende Afrikaanse koor-tape tijdens de tenor-solo van Dewey Redman.  Voorts nog Rabo De Nube, een werk van een Cubaanse componist, Silvio Rodriguez, waarvoor Karen Mantler (de dochter van Carla Bley) het arrangement heeft geleverd.

Vanwege de deelname van een paar gast-solisten en The Oakland Youth Chorus zit Amina Claudine Myers achter de vleugel en heeft Carla Bley de beide handen vrij om het geheel in goede banen te leiden.   

Hoe gaaf en onberispelijk de vijf door Carla Bley (en dochter Karen) gearrangeerde en gedirigeerde werken ook op de plaat terecht zijn gekomen, hoe onmiskenbaar het geheel het Carla Bley stempel draagt, op de hoes staat in rode kapitalen CHARLIE HADEN and THE LIBERATION MUSIC  ORCHESTRA terwijl de betrokkenheid van Carla Bley staat geafficheerd op de onderkant van de hoes in fletse gele kapitalen met een piepklein corps: ARRANGEMENTS BY CARLA BLEY 

 

CARLA BLEY CITEERT NOG STEEDS KWISTIG EN LISTIG UIT DE GROTE PATRIOTTISCHE LIEDERENBUNDEL

 

We zijn toe aan de laatste twee albums van het Liberation Music Orchestra. De voorlaatste plaat, Not in our name, is opgenomen in 2004, terwijl de laatste plaat, Time/Life, materiaal bevat uit 2011 en 2015. Het is frappant dat de personele bezetting op die drie ver van elkaar verwijderde tijdstippen vrijwel hetzelfde is: dat zegt iets over het verbindend vermogen van het frêle wezen bij wie de algehele muzikale leiding terecht is gekomen —Carla Bley— en over de motivatie en de toewijding van die veelgevraagde coryfeeën die tezamen het orkest vormen en niet terugdeinzen voor slopende festival-tournees. Voor de laatste cd kon Carla Bley terugvallen op dezelfde musici als in 2004, met slechts twee uitzonderingen: de Portoricaanse altsaxofonist Miguel Zenon werd vervangen door Loren Stillman, en de hoorniste Sharon Freeman door Vincent Chancey.

Ook qua repertoire lijken de platen sprekend op elkaar: de aanklachten richten zich niet meer uitsluitend op moorddadige dictators en op de geopolitieke ontsporingen van de V.S. maar vooral  op de manier waarop de mensheid met het milieu omspringt, met de leefwijze van Laplanders en de voedselbronnen van rendieren, met de walvissen.

De voorlaatste plaat bezingt vooral de schoonheid van het Noordamerikaanse continent, waaruit je de corrupte politici en de lege bierblikjes, de verlaten fabrieken en roestige autowrakken moet wegdenken. De composities op deze plaat zijn afkomstig uit alle hoeken en gaten van het Amerikaanse muziekleven: plechtige gezangen van vrome voorgangers uit de 18de en 19de eeuw, brokken symfonische muziek van Samuel Barber en Antonin Dvorak tot aan composities van Pat Metheny, Gary McFarland, Ornette Coleman en Bill Frisell. En dan hebben Bley en Haden elk ook nog een compositie bijgedragen. Al deze stukken onderwerpt Carla Bley aan haar ongeëvenaarde tovenaarskunsten waarbij zij , met een  ironische grijns op haar gezicht, kwistig strooit met citaten uit de Grote Patriottische Liederenbundel. Dankzij haar vrijmoedige omgang met de inspiratiebronnen en het lastig te determineren coloriet van haar instrumentaties maakt  Carla Bley van haar arrangementen feitelijk nieuwe autonome kunstwerken.  

In de volgende uitzending gaan we het Liberation Music Orchestra nogmaals beluisteren, dan is hun voorlaatste plaat aan de orde: Not In Our Name.

 

Samenstelling & presentatie:
close
Om deze functionaliteit te gebruiken moet u zijn. Heeft u nog geen account, registreer dan hier.

Maak een account aan

Wachtwoord vergeten?

Heeft u nog geen account? Registreer dan hier.

Pas het wachtwoord aan