Beethoven wil niet navolgen, hij wil iets toevoegen.
Beethoven was een supertalent. Misschien was hij geen wonderkind zoals Mozart, maar op jonge leeftijd werd al duidelijk dat hij veel, zo niet alles kon.
Maar voor Beethoven was dat niet genoeg. Hij wilde daadwerkelijk iets te zeggen hebben. En wat had je nog te zeggen als Mozart en Haydn al zoveel fantastische muziek hadden geschreven?
Vooral als twintiger worstelde Beethoven met deze vraag. Het lijkt erop dat hij het meest geïntimideerd was door Haydn. Deze componist had uitgeblonken in de symfonie en het strijkkwartet. Wat moest je daar als aankomend componist nog aan toevoegen? Wat kon je schrijven zonder dat het een herhaling van zetten werd?
Tot aan zijn dertigste zou Beethoven de symfonie en het strijkkwartet vermijden, en zich bezighouden met andere genres. Het pianotrio bijvoorbeeld. Akkoord, ook daarin had Haydn mooie dingen gedaan, maar daar zag Beethoven nog wel ruimte voor vernieuwing. In zijn Pianotrio’s opus 1, die in 1795 uitkwamen, hebben alle stukken vier delen in plaats van de gebruikelijke drie, een vorm die pretentie en diepgang suggereert (want ontleend aan de symfonie en het strijkkwartet). De klank is vol, bijna symfonisch: de viool en cello breken definitief uit hun dienende rol. De zweem van amateurmuziek die altijd over het pianotrio had gehangen, behoort hiermee tot het verleden.
Naast het pianotrio pakte Beethoven in deze jaren ook de cellosonate op. Sonates voor cello en piano waren er in die tijd nauwelijks, en zeker niet van de grote componisten. Daar voelde Beethoven al helemaal geen hete adem van Mozart en Haydn in zijn nek. In 1796 componeerde hij zijn eerste twee cellosonates.
Afspeellijst
1. Ludwig van Beethoven – Pianotrio in c, opus 1/3
2. Ludwig van Beethoven – Cellosonate in g, opus 5/2
Uitvoerenden
Trio Wanderen: Vincent Coq (piano), Jean-Marc Phillips-Varjabédian (viool), Raphaël Pidoux (cello)
Ori Epstein (cello), Omri Epstein (piano)
